52 H. PO NS E J ANTWOORD Tarwe te bcteelen, heb ik reeds aangemerkt, bladz. 9. Maar gefteld, dat zij maar even genoegzame krachten hebben, om Tarwe te kunnen voeden; ook dan nog brengen zooda nige gronden niet meer, en ook niet minder Brand-Koorn voort, dan goede kleigronden. lk heb Land met Tarwe beteeld, hetwelk zeef ongelijk van aarde Was, en waar van het eene gedeelte van eene en dezelfde Meet beftond uic zeer vruchtbare aarde, en het ander gedeelte uit bijna zuiver zand. Ik bevond wel, dat het zandige gedeelte mij een Hechten oogst gaf, doch heb nimmer gezien, dat het meer Brand- Koorn voortbragt, dan het vruchtbaarst ge deelte: en des houde ik het daar voor, dat het geval, door den Burger Plcijle, bladz. 22, gemeld, aan andere oorzaken kan wor den tocgefchreven. Dat Land, waarop winter-garst gefiaan heeft, liet beste niet is, om met Tarwe te bcteelen, wordt genoegzaam algemeen erkend: maar dat, wanneer de wortels der Tarw- plantcn de garst - ftoppelen kunnen bereiken, daar door Braiid-Koorn zoude omftaan, komt mij voor, ongegrond te zijn: mijne gewone ondervinding, en mijne Proeven, welke ik, met voordacht, op garst - ftoppelland geno men heb, [trekken mij hier van ten bewijze. Op

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 224