f4 A- SCHRAVER, ANTWOORB eerfte vloed, den losgewerkten grond van ras- fehen de wortels zoude uitfpoelen, den boom doen vallen; en, dat het ergst is, aan den volgenden vloed een losfen, doorwondden en geforceerden dijkflank overlaten, die, daar goede Kram- en Mat-werken de krachten der .golven nog konden wedenlaan, gewislijk zoude moeten bezwijken, en fonts eene doori braak kunnen ten gevolge hebben. Trouwens, wie merkt de vergisling niet van den Franekerfchen kruidkundigen, als hij de esfchen- en popuiierboomen aanprijst, om de buitenflanken der zeedijken daar mede te beplantenten einde die tegen harde Hor- men, en zware waterftortingenmeer heiland te maken: hier toe zouden immers de boomen in het bevloeide gedeelte der buitenflankên moeten worden geplant; en wie zag in Zee land ooit boomen in 't zeewater groeijen? De Schrijver der kruidkundige Verhandeling zegt weldatvolgens ingekomene berichten in Hitland, de witte en zwarte populieren tegen het beloopen van 't zeewater beftand zijn;" doch het is een verbazend bnder- fcheid, op de fteenklippen een enkelen zwak ken populier te zien, die flechts nu en dan een zeng van de hoogfie zeeën behoeft uit te fean; of een buitenflank van een zeedijk re- gu-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 246