OVER HET KRAM- EN MAT-WERK. fj genheid tnogt worden befchouwd; is het toch zeker, dat de vergane wortels van boomen mede onder de voornaamfte en gemeenftè aaii- leidende oorzaken, die het wederftrevend ver mogen der dijken verzwakken, gebragt wor den: zie de io2de Rivierkundige Helling, het 4de lid, van het Bataafsch Genootfchap dei* proefondervindelijke Wijsbegeerte, te Rotter dam,) en zelfs oorzaken kunnen zijn van een doorbraak, althatts aan rivierdijken: ([zie vel se n's Rivierkunde, 't 4de Hoofdftuk, de ade Afdeeling, 6.) Derhalven is het planten van boomen aan zeedijken, om der gevolgen wille, alzins te ontraden. Nu ga ik over tot het tweede lid der vraag: om te onderzoeken, of 'er eenige gefchikte kruiden, heesters, of andere gewas- fen, tusfchen de Kram- en Mat-werken zou den kunnen worden geplant, om dezelve duur zamer, en tegen den flag van 't zeewater meer beftand te maken De Schrijver der gemelde Verhandeling over het nut der kruidkunde zegt weldat de zee-alst, zee - porcelein enz., nergens an ders dan aan zeedijken, en op derzelver (tem den, natuurlijk groeijen: en gevolglijk voor de zoutheid van den grond, en het opftui- vend zeewater, beftand zijn; doch hierin zegt die

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 249