82 A. SCHRtVER, ANTtöOORB Daar nu het oogmerk van dit bekrammen der dijken hoofd2aaklijk is, om dezelve te verdedigen tegen de aanvallen der ftormvioe- den, en den aanfiag der zee, in den nade renden winter, waarin, om de kortere aanwe zigheid der zon, en gevolglijke mindere warm te der lucht en des gronds, langere en kou dere nachten, en andere, nog erger wreed heden van dat faifoen, geen kruiden of ge- wasfen, althans niet op de buitenflanken der Zeeuwfche zeedijken, kunnen voortkomen; en, om diezelfde nadeelige uitwerkzelen van het winterfaifoénnog 'veel minder tot be- fcherming der Kram - werken .tusfchen dezelve kunnen worden ingeplantzoo zoude dit gedeelte der vraag hier mede kunnen worden gehouden voor beantwoord. Edoch, daar 'er veelligt nog iemand ge vonden wordt, die in het denkbeeld verkeert, dat, als men die kruiden en gewasfen, wel ke, in het fomerfaifoentusfchen de Kram werken opgroeijen, bij het fpreizel van de wintermat, niet had uitgeroeid; maar behou den, en op hunne wortels laten ftaan, dat deze danzeg ikfoms tot voordeel der Kram-werken zouden hebben kunnen verftrek- ken: zoo diene tot wederlegging van dat ge voelen dat 'er zeer vele plaatfen aan luwe dijk-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 254