OVER HET KRAM- ÉN MAT-WERK. 8g dijkagieü, en vooral aan binnenhavens in Zee land zijn, welke in het geheel niet worden bekramd; en die planten dus niet worden uit geroeid, maar waar van de ondervinding leert, datna den tweeden - of derden vloedin September, die de wortels van deze planten bcfpoeldendie planten enz. verflenstenop hunne wortels ftierven, en derzelver aanzijn fpoedig verloren ging: hoe veel te meer zoude dus dit het lot van heesters, kruiden, en gewasfen zijn moeten aan zulke dijkagien, op welke de flag der golven met voller woe de aanvalt, de Kram-werken zelve cpfiaat; de rijsbermen forceerdpaalhoofden uit der zelver verband rukt, de zwaarfte lieench op- waards jaagt, en de ftroeffte dijken doe: fchudden! En daar de Zeeuwen zoo dikwerf Ondervondendat de allervastfte defenflve wer ken voor de winterstormen bezweken; kunnen zij nimmer op het denkbeeld vallenom bij een voos kruidje, teedere plant, of zwakken heester, die naauwlijks tegen den aanvdl der winden beftar.d zijn, hulpmiddelen tegen de vreeslijke bcukingen der golven te gain zoe ken! Hier mede meer.e ik genoegzami rede nen te hebben opgegeven, om te bewijzen, dat 'er' geen kruiden, heesters; of andere ge wasfen, tusfch'en de IVlat- e.i Kram werkeri F 2 zofl.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 255