OVER HET KRAM- EN MAT-WERK. 85 Maart, foms ook Mei, naar mate van de meerdere of mindere ftormen en vloeden, die een winter oplevert. Eene meerdere duur zaamheid kan men toch van geene Kram - werken, die iets te lijden hebben, uit hoofde der ftoifen, (Ttroo en riet,) waar uit zij vervaardigd worden, met eenigen grond verwachten. Het is echter maar al te waar, dat zeer vele Kram - werkenen zelfs zulkedie op weinig (lag van water liggendie geduur- zaamheid misfenen fommigen dien halven tijd niet uithouden; maar met het minfte le vendige water opvloeijen, of ontgronden, dat altijd tot gewisfe fchaden van den eenen of anderen moet uitloopen; en veroorzaakt wordt door de flegte hoedanigheid der materialen waar mede gedijkt iszoo als daar zijn oud verlegen rietof dat met biezenen andere voor het Kram - werk ondiecilige ge- wasfen, onachtzaam opgebonden, of te grof van ftengels is. Uitlandsch ftroodat niet is gegleufdof behoorlijk uitgefchud, en vol pluisgras, bocht- ilroo, of ander onkruid is, dat geen keest heeft, en ligtlijk verrot. Stroo, dat te zwaar gedorsfchen is, en daar door zijne veerkragt heeft verlorenen dus F 3 niet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 257