over het kram- ek mat-were. 89.
1. Die door hun eigen toedoen en vocr-
bedachtlijk veroorzaakt worden.
De eerfte foort, die geheel buiten de fchuld
of het toedoen der dijkers plaats hebbenen
de beflaanbaarheid der Kram - werkentegen
den flag van het zeewater, veel verminderen,
zijn
a. Al te fïeile dijkflankendaar op gekramd
moet worden.
b. Gronden, die niet bekwaam zijn om op
te krammen.
c. Verflete, of kwalijk onderhoude, -en on-
digte rijswerken, boven welke de Kram
werken moeten worden gemaakt.
a. Dat al te fteile dijkflanken de beflaan
baarheid der Kram-werken, tegen den flag
van het zeewater, verminderen moeten, is zoo
duidlijk, dat het van ieder zal kunnen wor
den begrepen: „want het is klaarblijklijk,"
zegt Mr. p. van bl eis wijk, in zijne Na
tuur- en Wiskundige Verhandelingen, over het
aanleggen en verfterken van zeedijkenenz.
77., dat het water, 't welk in eene
waterpasfe ftreek op den dijk aanloopt, en
tegen denzelven aanbotst, als dan zijne
3, ganfche kracht op denzelven niet zal kun-
nen oefenen, (dewijl deze ftreek van wer-
5, king, ten opzichte van de glooijing, ak
F 5 een