§6 A. SCHR.AVER, ANTWOORD vermogentot het verplaatfen der gronden op de zate der rijswerken doordringt, die telkens uitholt, en van onderfteuning berooft; tot dat het water, met een allengs aanwas- fend vermogen, (dat toeneemt, in reden van de beroving des gronds uit de rijswerkende hoogte van het water, en de levendigheid der golven,) het bovenst deel, of het flot der rijswerken, heeft geforceerd, en dus het Kram-werk van onderen op aantast: fpreekt het van zelvedat de ondcrfte beugels van het Kram-werk, te gelijk met het bovendeel van het rijswerk, worden ontgrond, en de gol ven nu, in vrijen loop, en volle kracht, een fteilen kant aantreffen, en die fchiel.ijk.er ver nielen, naar mate de gronden, onder het Kram-werk, minder gefchikt zijn, tot het bieden van wederftand aan den flag der zee. En daar de allerbeste gronden door uithol ling worden verzwakt, en, door de krachten van het aanvliegend water, het zij bij wijza van oppersfing, het zij bij wijze van neder- drukking, telkens worden ontkrachtigden moeten verliezen, en hier door veeltijds ver bazende fchadens aan de Kram-werken niet alleenmaar ook aan het ligchaam der dijken worden veroorzaakten doorgaans in faifoe- nen, die, het zij door voortduwende of her haal-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 268