OVER HET KRAM- EN MAT-WERK. ÏOJ len; gelijk dit aan de meeste dijken, die tot aan' den oever bekramd zijn, tot groot nadeel en verzwakking der Kram - werkenwordt on- dervonden. De nuttigheid cn noodzaaklijkheid van dit inkielen, is blijkbaar: want als de mat (ge- iijk de kwade gewoonte fchijnt gewettigd te hebben) Hechts tot op den vooroever wordt aangefteken, en de losfe (lib, of het op- gegaarde zand, bij levendig water, van de tee worden yerplaatstdan is de dijkvoec kaal, en zonder eenige defenfie; en de aan- flag des waters tast, in die gevallen, onmid- lijk den blooten grond aandie fpoedig is verlietenen het Kram - werk daar door aan gewisfc ontgronding, en, door deze, weder aan opflag en losrukking onderworpen. Dus met zoodanig eene inkielirig maakt men het Kram-werk duurzamer, en beftand tegen den (lag van het zeewater. En daar zeer veel aan het duurzame en beftaanbare van de Kram-werken, op de tee der dijken, gelegen ligt, aangezien dit de ware voet, en het (lot der hooger liggende mat, uitmaken moet: is het ook allernood- zaaklijkst, alles, tot bedekking en verfterking daar van, in 't werk te Hellen; ten dien ein de, is het plaatzen van ecne enkele laag rijs- G 5 bos-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 277