OVER HET KRAM- EN MAT-WERK. IOp fpreizel altijd op deszelfs zwakfle. einden tfef- fen, en bij die einden indringen: want het ligt tegen den loopftreek der golven ge- fehubd, het kan dus niet zoo digc zijn, als het fpreizel naar de opgegevene wijze, en ook zoo vast niet, om dat de golven altijd, bij de einden van dit fpreizel, indringen tot op den dijksgrond, de zwakke einden ligtlijk verbreken kunnen, waar door de geileken beugels los wordenen het Kram - werk als dan uitrukt en opüaat. Of men verbeelde zich een fpreizel, ge legd in de ftrekking van de dorfering, dat is, met de haireindcn naar de kruin, en met de bouten naar de tce des dijks gericht, dan zal de loop der golven dit fpreizel rechthoekig treffenenmet deszelfs grootfle vermogen het fpreizel aanvallen. En, behalven het indringen des waters, tot op den grond der dorfering, nog erger verwoestingen aanrech ten: om dat de golven, in ieder ftroohalmtje een rechthoekigen tegenftand aantreffen, dis zij zullen pogen uit den weg te ruimen. Derhalven befluite ik, dat de opgegevene wijzeom het fpreizeltot de vloering van het Kram-werk, in te richten naar de be trekking, die de ftrekking des dijks, waar op het dienen moet, met de flormftreken heeft

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 281