OVER HET KRAM- EN MAT-WERK. it^ meest opwerkten zoo, naar evenredigheid vati den minder of meerder geweldigen waterdag die het Kram-werk moet uitftaan, iets minder of meerder worde opgevoerd: maar nergens» hoe gemaldijk men een dijk ook vooroiiderftelc te liggen, mag het fpreizel zoo dun en ma ger zijn, dat 'er de oude mat» en veel min der dat 'er de bloote grond van de dorfering door zigtbaar is, gelijk 'er zoodanige plaat- fen, zelfs aan wezenlijke zeedijken, maar al te veel gevonden worden, tot groote afbreuk van de digtheid en vastigheid der anders zoo nuttige Kram - werken. Ik zal mijne gedachten over de zwaarte van het fpreizel openleggenen een regel opgeven, die- hier in altijd tot een voorbeeld dienen kanzij is deze volgende Alle de duurzaamheid en de beftaaübdarheid der Kram-werken, tegen den flag van het zeewater, hangt af van de veerkracht der mat. Daar het nu zeker is, dat de veerkrach ten van vele ftroohalmenop den anderen ge legd en de hoeveelheid der veerkracht tel kens vermeerdert, in die redens, dat de veer krachtige deelen vermeerderd wordenzal het geen verder bewijs behoeven, of Zulke Kram-werken, die de klöekfte voeringen heb* ben, bezitten ook de meeste veerkracht, oeeo, H Slaat"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 285