DE SüATÏE VAN WALCHEREN. H? noord - westlijk gedeelte des Eilands: dat, bij fommige gelegenheden, her verval, aan de Huizen, een halven voet minder doet zijn, dan dit, met een lijnrechten Hand, bij ftil weêr, of toedragende winden, zoude werken. Waar bij noch komt, dat, met eerstgemelde winden, het landwater, tegen de ftreeken der bewegende lucht in, moet ontlasten: hetwelk, »n zulke bogtige Waterleidingen, als die vaa het Eiland Walcheren zijn, al medé als eene wezenlijke belemmering en hindernis, tegen da fpoedige uitloozing des landwaterskan wor den aangemerkt. Het is wel waar, dat, met zuid - Weste weste, en noord-weste winden, de opzetting van het landwater, naar die (luizen, des te meerder is; maar het is even waar, dat, met zulke winden, die uit zee waaijen, het zee water niet laag genoeg van de kusten wijkt, en de ebben het water niet zoo laag, in de canalen en havens, kunnen doen afloopen, om zoo veel voordeel van die opzettingen te ge nieten, als 'er, bij zuid-ooste, ooste, en noord-ooste winden, verloren wordt. Men bcgrijpe echter niet, dat ik, met deze aanmerkingen over de ligging der Huizenuit èenige bedilzucht ben voor den dag gekomen de Vraag, van het Zeeüwsch Genootfchap geeft K 3 'er

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 319