ï48 a. schïlavér, antwoord over
'er mij aanleiding toe; en 'er zijn vele rede
nen, die de plaatzing der fluizen, zoo als die
thans is, noodzaaklijk maakten, en het leggen
van drie fluizendie in Welfingen uitwater-
den, moesten doen verkiezen.
Immers in vroegere tijden, toen men de
mooglijkheid van die Belemmeringen, welke
men thans, in de ontlasting van het tandwa
ter, fchijnt te vreezen, nog naauwlijks zoude
hebben 'durven vooronderftellenom dat de
omftnndigheden van Rammekens, Wellingen,
en de Middel'ourgfche haven, daar toe geene
de minfte aanleiding gaven, deed men best,
met dien watcrloopkundigen regel te volgen,
dat, hoe meerder water langs een canaal of
geul wordt afgevoerd, hoe beter de diepte
daar in kan onderhouden worden.
Waar bij nog kwam, dat, aan het geheel
Eiland Walcherenbijna geene andere betere
gelegenheid overbleef, om fluizen te kunnen
leggenwantvan Zwanenburg af, langs de
zuidzijde van Walcherenwest en noord om
tot de fchans den Haak, was dit, door de
duinen, onmooglijk; op andere plaatfen wierd
zulks door zware dijken, breede of aanwin
nende vooroevers, onbekwaam, om behoorlij
ke fluiskillen in te graven, of, gegraven zijn
de, 'cr die in te onderhouden; en op andere
plaat-