ï$6 A. SCKRAVER, ANTWOORD OVER.
maar zoo blind gaat men, in het algemeen,
geen klagers meer te gemoet: men gelooft
niet meer, ten zij men onderzocht hebbe!
Men klaagt, in andere Zeeuwfche Eilanden,
ook altijd over den last van het overtollig
landwater, en, in de meeste Eilanden, bij
fommige faifoenen, waar in veel water valt,
en allen Huisgang, door lage winden, en loo-
me ebben, belet is, met meer reden, dan
in het Eiland Walcheren; maar gefteld, dat
de ontlasting is, gelijk die behoort te zijn:
dan klaagt men tochen waarom klaagt
men? Voorzeker om dat men nooit te vreden
is, en de boer dit met den wijsgeer, den
ftaatsman en den held, gemeen heeft.
Maar in Walcheren klaagt men toch het
meest, en aanhoudend, en luide: en zie hier
eenige redenen 'er voor.
Men klaagt, in Walcheren, het meest, om
dat men, federt oude tijden, tot heden toe,
begrepen heeft, dat men het naaste was aan
de bronnen, waar uit krachtdadige middelen
konden vloeijen, om, op de eéhe of andere
wijs, in die klagten te voorzien; en de on
dervinding geleerd had, dat men aldaar zelden
vruchtloos, en zonder geholpen te worden,
aanhoudend klaagde.
Men klaagt nu luide in Walcheren, om dat
men