158 A. SCHRAVERj ANTWOORD OVER grond, en op enkele plaatfen verfcheen een dun en krank gewas: het natuurlijk en te voren bepaalbaar gevolg eener onnatuurlijke en onbepaalbare drift naar grootere en groo- tere winden. En zie daar de akkersover welke men thans., in Walcheren, met zoo veel nadruk, klaagt, die met overtollig land- water belast zijn. En als men zoo verkiest te blijven voortgaan, met telkens lagere en lagere gronden te willen bezaaijen: zal men ook, bij voortduuring, nieuwe redenen tot klagten veroorzaken, en, deswegens, harder en harder kunnen opdeunen. Veelligt zegt; men hier tegenindien die zoo ware; waarom dan niet liever hooger weilanden gefcheurd en bezaaid, dan zulke lage en met water bezette gronden? Hier op dient ten antwoord, dat men, in alle Zecuwfche Eilanden, fommige hooge gronden tot weilanden heeft moeten makenvermits dieom derzelver zandachtige fchraalheid en droogteniet met voordeeltot het teelen van granen enz., konden worden gebruikt. En andere hooge landen, van betere geaart- heïd, heeft men weijen moeten laten blijven, om dat die, of tusfehen andere in lagen; of te ver van hunne eigenaars of bruikers ver wijderd waren; of niet Zoo gemaklijk kunnen be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 330