l6& A. SCHRAVtn, ANTWOORD OVER floot, zoo veel tijd en omftandigheden mij toelietenhier omtrend onderzoek te doen en in niets te beflisfendan het geen mij bij eigene ondervinding, bleek waarheid te zijnof datten minftende grootfte fchijn- baarheid voor zich had. Ik begon dan's namiddagsvan den </d™ Maart 1801, mijn onderzoek, en bevond, dat de (luis, onder den Steenen Beer, reeds om 2 uurenmet een merklijk vervalontlast te gelijk ook de Mannczeefche Huistoen ik daar bij kwam, met een nog grooter ver val, het landWater doorliet. Het was toen de derde dag na kwartier maanen dusvolgens de gewone rekening aldaar, één uur vóór den tijd van het laag water. De wind waaide ftijf door, uit het zuid-zuid-westen en zuid-westen, en derhai- ven niet gunftig tot den afloop des waters Uit de zeegaten; en nog minder voor de eb be in Wellingenen in de Middelhurgfche haven: zoo dat men, zonder hier in te gunftig te rekenen, gerustlijk kan vastiiellendat, toen ik de werking der gemelde Huizen be gon waar te nemen, het water nog op geen 3 voeten na, tot het peil der lage na- en voorjaars ebben, was gevallen. Den 11 Maart daar aanvolgendemoetende toe»

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 334