DE SU A TIE VAN WALCHEREN. I ó'j toefde zoo lang, dat de lijme der kentering tot recht voor den mond van Welfingen was doorgezet; toen keerde ik te rug, langs Wel fingen en de Middelburgfche haven, met oog merk om te onderzoekenof 'er zoodanige belemmeringen en hindernisfen in beideof in een van beide, mogten zijn, die een daad lijken tegenftand, aan de ontlasting des land- waters, konden toebrengen; en fchoon ik be merkte, dat de minfte diepte destijds %vas in Welfingen, voor de galg; befpeurde ik even wel niet, dat dit eenige vertraging, in den afloop des land waters, uitwerkte; want deze vertraging moest nu, op het duidlijkst, te ontdekken zijn: vermits het water, in Wel fingen, op het laagst, en het verval der {lui zen thans, na zoo lang geloopen en ontlast te hebben, het geringst was. Uit alle deze waarnemingen, bcfloot ik, dat, hoe waarachtig het is, dat Welfingen en de Middelburgfche havendienatuurlij, ker wijze, moesten deelen in de verzanding van het Vlakke, niet meer die diepte en ruimte hebben, als in vroegere tijden; echter Welfingen en de Middelburgfche haven thans nog niet dermaten zijn belemmerd, dat het water van ebbe, daar uit afloopende, tot op bet qogenblik van laag water toegeene L 3 vrije

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 337