l68 A. SCHRAVER, ANTWOORD OVER gewopn laag water buitendijks, nogmaals de grootfte verzekering kreeg. Ik kon ook niet vporonderftellendat de getalmerken, aan de peilpalen, bewijzen moes ten het 'eigenlijk bezwaar van het landwater: vermits 'er. dan voorbedachtlijk een bedrog, in het merken of ftellen van die palenzou de gepleegd zijn; en het zomerfaifoen dit be drog klaarblijklij k zoude aan den dag bren gen; en het oogmerk daar mede, zoo doen de, logcnftraffpn. Want het kan van ieder gezien worden, dat, bij laag zomerwater, dit nog. teekent op 12 duimen aan de palen; derhalven moeten éeze ia duimen eerst van die hoogte worden afgetrokken, welke men, in der tijd, be vindt dat het water aan de peilpalen tee-_ kent: en dan heeft men, in de rest, de wa re hoogte, die het landwater, boven het laag zomerpeil, ftaat; maar men heeft nog geens zins het eigenlijk bezwaar. Om dan het eigenlijk bezwaar van het landwater te vinden, moet then van de rest, die, na aftrek der zoo even gemelde 12 dui men zomerpeilshoogte, nog aan de paless overblijft, en welke, volgens mijne waarne ming van den <?den Maart 1801, 18 duimen •^vas, (want 12 van 30 duimen, rest 18 dub men

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 340