BE SUATIE VAN WALCHEREN. IÖp men,) nog eens aftrekken die hoogte van het landwater, welke in het land blijven moet, om, zonder fchade voor de gezondheid, en de behoeften van menfchen en veede uit waasfemingen in de zomermaanden, daar uit te kunnen misfen: die als dan veel meer be dragen dan het water, dat in die zomermaan den valt; en foms, uit flooten, poelen enz., mag gerekend worden op de vermindering van duim hoogte daags. Zie b. kieuwentijd, iVereldbefchouwing2ofte befchouwing62. en 65.; en over de menigte der uitwaasfemin gen in een zomer, zie lulolf's Natuur- en Wiskundige befchouwing des Aardkloots% 44°- Ik zal voor déze uitwaasfemingen flcchts vier duimen hoogte water, boven het zomer» peil, Hellens 't_ welk niemand te veel kan voorkomen. Deze vier duimen hoogte, voor de uitwaasfemingen. in de zomermaanden, ge voegd bij de 12 duimen, die het landwater, bij laag zomerpeil, nog aan de palen teekent, bedragen 16 duimen; en deze nu afgetrokken van 30 duimen, rest nog 14 duimen: die, al les ten nadeeligften genomenhet eigenlijk be zwaar konden uitmaken, toen ik, op den Maart 1801, het landwater de hoogte van 30 duimen aan de peilpalen zag teekenen, I* .Wes^

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 341