DE SUATIE VAM WALCHEREN. 187
6. Men moet ook, bij de eerfte ontijdig
opkomende vorst, de fluizen niet terftond digt
zettenmaar daar deze vorst doorgaans met
hooge winden gepaard gaat, die altijd de laag-
fte ebben ten gevolge hebben: als dan die
gunftige omftandigheden zich ten nutte maken,
en de fluizen onder een vertrouwd toezicht,
met hunne volle breedten en geheele ruimten,
doen werken. Men heeft geene zwarigheid,
dat de Huisdeuren ligtlijk zullen bevriezen; de
fnelle, afftrooming van het handwater, langs de
zelve, belet zulks door de geweldige wrij
ving; en de beflotenkeid der fluizen is daar
toe al mede voordeelig. En heeft men, ge
lijk ik bevorens, omtrend het ftellen der pei
len, aanmerkte, zoo wel buiten de fluizen,
als achter dezelve, overeenftemmende merken;
dan kan men, als het verval des handwaters
zoo veel geminderden het buitenwater zoo
veel gerezen is, dat 'er tusfchen het buiten
en binnenwater evenwigt begint te komen, de
Huisdeuren doen fluiten; en zelfs, des noods
of tot gemak daar toe, aan de landzijde der
deureneen takeltje toeftellen.
7. Bij dergelijke bewakingen der fluizen,
moet men zorgen, dat de fchoven gangvaar
dig zijn; en dat men van eene goede jol of
boot, een dommekragt, ijshamers, handfpa-
ken