19* A. SCIIRAVER, ANTWOORD OVER zen, die het overliggend Cadzand, aan des- zelfs duinen en ftrandenondergingdoch welke verliezen eindelijk op het hoogst geko men zijnde, en de droom, door alle die op ruimingen, zich nader onder den Vlaaaifchen Wal, naar deszelfs eigene wetten, den weg gebaand hebbendeis ook die geweldige aanvoer van zanden, die de droomen met den vloed, geholpen door de winden en golven, van het zuiden tot het westen, naar Walche ren, beoosten Vlisdngen, op het Vlakke, en gedeeltlijk in Wellingen, duwden, allengs ver minderd, en met dezelve ook de opdrooging van Wellingen enz.: waar aan men, in de laatstverloopen jaren, zoo veel mij bekend is, geene aanmerklijke veranderingen ten nadeele befpeurde; althans geene van dien aart, wel ke ons, met redeneD, doen vreezen, dat die eenmaal den adoop des tandwatersuit het Eiland Walcheren, zullen kunnen beletten. Het is hier mijne zaak niet, om. te beto gen, in hoe ver men redenen heeft, om te hopen, dat 'er, ten aanzien van de reede voor Rammekens, en dan ook gevolglijk voor Weldngen en de Miduelburgfche ha ven, gundige omdandigheden zullen opdagen; fchoon het tegenwoordig blijkbaar is, dat de gelegenheid, zoo die al niet veel verbetert, de-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 364