DE SÜATIE VAN WALCHEREN. I97
ter, niets anders behoeven, dan alleen zulke
ebben, die het buitenwater beneden de op
pervlakte des waters afvoeren; en om dat de
Huizen veel minder belemmeringen, het zij
van ftilte, vorst, ijs enz., onderhevig zijn,
dan eenig ander der gewone werktuigen, die
men, ter ontlasting of uitdrijving van handwa
ter, tot heden heeft uitgedacht.
De watermolens moeten in polders, welke
Jager liggendan de ebben het water af
kunnen voerenof aan opzandende kanalen
en hoog rijzende rivieren, de (luizen wor
den toegevoegd; en dienen, om het landwa-
terin een voorboezemzoo hoog op te
malen, dat dit het buitenwater overtreffe: en
alzoo de Huisdeuren openpersfe, die het wa
ter, uit den opgemalen boezem, naar buiten
ontlasten.
Maar daar watermolens Hechts toegevoegde
hulpmiddelen zijn, die, uit zich zeiven, ten
eenemaal dood blijven, en geen enkelen wa
terdruppel verplaatfen kunnen; hangt derzelver
uitwerking geheel van den wind af.
Bij ftilte of zwakke winden derhalven, doen
de watermolens geen of zeer weinig dienst:
dit zal ieder gevoelen, die begrijpt, dat het
fcheprad van een watermolen niet alleen den
tegenftand moet overwinnen, welke de fchop-
N 3 pen,