?8<S P. F. PERRENOUB, ANTWOORD fe danken aan gunst of aan misleiding zoo het namentlijk een geluk is zulk een verre gaand misbruik te maken van de goedheid en welwillendheid die men hun betoont. Langs den hier voren aangewezen weg, zou men, mijns bedunkens, alle deze misbruiken, en zoo vele andere die 'er uit voortvloeijen voorkomenzonder de minste verwarring aan te brengen of zonder de inéénfmelting der fondfen, die, volgens het oogmerk der gevers tot bijzondere liefdadigheden beftemd zijn noodzaaklijk -te maken dat oogmerk toch moet men eerbiedigen zoo lang men de or de die den grondflag uitmaakt van welgeves tigde maatfchappijen niet wil het onderst boven keeren. Wat aangaat het derde en laatste ftuk waar over wij nog handelen moetenom volledig alles bij te brengen 't geen ons nodig fcheen ter verligting der Armen - kasfen en ter be ver- king van al het goede dat de tegenwoordi ge - omftandigheden kunnen veroorloven uit hoofde van den ftaat van verarming waartoe de meeste njenfchen zich gebragt zien het is ongetwijfeld van belang, hetzelve uitvoeriger dan de twee voorgaande te behandelen voor al thansdaar de kreet van behoefte en «ïvermogen van alle kanten opgaat. En in die*

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 452