US UITLOOZING DER SLUIZEN. S35
Q =1x7,9x40X2 42iitaarl.v.
envoorBC Q 9x90x2 14Z2 taarl.v.
Som 1843^ taarl.v.
Waar uit dan blijkt welk een verbazend
onderfcheid het geeft, of men de uitloozing re
kent alleen te gefehieden boven de oppervlak
te van het Buiten-water dan wel ook be
neden dezelve gelijk waarlijk plaats heeft.
17. Het Water vóór de Sluisof het
Buiten-water blijft niet op dezelfde hoogte.
Wanneer de Eb zoo veel waters heeft weg
gevoerd dat zich de deuren der Sluis kunnen
openen zoo begint de loozing. De Eb loopt
meer en meer afhet verval der uitloozing
wordt fteeds grooterom dat de betrek-
lijke hoogte van het Binnen- tot het Buiten
water gedurig grooter wordtdus de fnelhe-
den in A C maar ook in C B immer toenemen;
terwijl ook de opening AC gedurig grooter,
doch B C gedurig kleiner wordt zoo dat.
fchoon dit laatste plaats heeftechter door
B C zeer lang eene grootere hoeveelheid
Waters moet Ioozen, dan door AC, wijl de
fnclheid in B C altijd grooter is dan in A C
en dusdoor deze grootere fnelheidde
vermindering der uitloopende hoeveelheden
die anders door het gedurig afnemen van B C
zou-