43§ BE KANTER» MIL. Z. OVER Getij liet Water ook juist tot dcszelfs hal ve hoogte voor dat tij is gerezen of gedaald. Welke bijzonderheden ook door de onder-, vinding allenthalve bewezen worden. 21. Om dan nu te berekenen hoe hoog het Water in een bepaalden tijd na het oogenblik van het laag. Water zal gerezen of hoe veel het na het hoog Water zal gedaald zijn, heeft men Hechts de hoogte van dat getijde te vermenigvuldigen met de waardijen uit Tafel I- Bij voorbeeld Men ftelle dat -de hoogte van het Water voor een bepaalden dag zij van r2 voeten men begeert te weten hoe hoog het Water zal zijn 3 U. 54 Min. na hoog Water Tegen over 3 U. 54 M. vindt men in Tafel I. na hoog WaterSa 0,302,8: waarme de men Hechts de hoogte van dat getij 12 voeten heeft te multiplicéren het produft is 3, 6336 voeten. Vraagt men hoe hoog het Water zal zij;t 4 U. 18 M, na laag Water? Tegen over 4 U. 18 M. na laag Water vindt men in Tafel I. 8^ 0,785.6: dus j-2 x 0,7856 9, 4272 voeten. Voor tijdftippen die niet juist in de Ta fel ftaanberekent men S2 door evenredige deelen. 22. Wijl men op deze wijze de hoogte van het

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 510