SE ÜITLOOZING DER. SLUIZEN. EJjf het Buiten - water voor alle tijdftippen èri gevolglijk ook de betreklijke hoogte van het Binnen -water vinden kan, is men ook in ftaaty de fnelheid van het loozénd Water te bepalen. 23. Om dan van het eenvoudigfté té be ginnen; zoo ftelle men weder eene Sluisdeur A B (Fig. 3.)- welker breedte of wijdte zóó ver zich de deuren openen wij wederom V zullen noemen en ro voeten dellen. In R zij het Binnen - water dat ontlast moet worden; en Z het Zee-of Buiten-water ftel'len Wij verder (hoe zeer zulks nooit het geval is) dat beide bij hoog Water even hoog: ftaan en deze hoogte 12 voeten. Naar mate het Water bij de Eb afloopt zal" het] zelve van a tot b, van b tot c, van ctot d enz. aan de Sluisdeur volgens de aange haalde wet18.) dalen en voorts alles plaats hebben wat 17. is verklaard. 24. Om dan nu de gantfche' meehigtè Wa ters diin dit voóronderfielde gevalvan höög tot laag Water loostte bekomen moet men vantïjdftip tot tijdftip, het volgende berekenen. a. De hoogte van kei Water voor de Sluis dié aftrekken van de hoogte van het bïnrten- water en het verfekil is de betreklijke hoogte vau het Binnen-wat er. b. De opening of de oppervlakte waar W 2 door

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 511