DE UITLOOZÏNG DER. SDÜIZEN. <149 ruiten tijds, en dus bij aanmerkelijke fprongen °t geen in de Natuur aldus geen plaats heeft: waar de trapswijze vermeerdering van rijzing en daling in gelijke tijden ieder oogenblik of in ieder oneindig klein tijdftip toe - en afneemt: waarom dan ook de hier voren gevondene hoe veelheden iets te groot zijn te meerdaar het Buiten water in 't begin en einde van 't Getij in 6 minuten tijds naauwiijks een hal- ven duim en daar en tegen in 'c midden dei- Getijen wel achi duimen in hoogte verandert. Wilde men dan hier in grootere naiuwkeu- righeid in acht nemen zoo zou men de be rekeningen voor kleinere tijdsverloopen moe ten inrichten de waardijen van S2 kan men uit Tafel I. door evenredige deelen met genoeg zame naauwkeurigheid voor kleinere tijdsver loopen vinden. 36. Al verder is vooronderfteld dat het Water achter de Sluis of het Binnen-water dezelfde hoogte bleef behouden't welk ech ter geen plaats kan hebbenten zij de op pervlakte van het zelve betrekkelijk die van het uitloozende Water of van het profil dei- Sluis oneindig groot is daar en boven ver mindert de hoeveelheid van het landwater dooi de dagelijkfche uitloozing trapsgewijze dus moeten ook van tijd tot tijd de fnelhcden en de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 521