158 antwoord over
dat dit merkwaardig gedcnkftuk federt dien
tijd als verloren fchecn en niet voor hee
einde des jaars 1801. wederom te voorfchijn
kwam. Men kan hier over nalezen de aan-
teekeningen van den Hoogleeraar te wa
ter, in het Auclarium Legati Vapenbroe-
kiani achter zijne Narratio de rebus Acad.
L. B. pag. 166179. Deze aanmerking
ftrckt daar toeom te doen ziendat meii
aan de echtheid van den Dombttrgfchen Steen
iiiec behoeve te twijfelen hoe we! hij tot
liet jaar 1756. geheel onbekend gebleven was.
3. Kort na dc ontdekking van dienSteen, gaf
de toenmalige bezitter, door eenen brief, be
richt daar vanzoo aan mij als aan den Leid-
fchen Hoogleeraar f. van oudendorp,
door wien het Opfchrift aanftonds ter kennisfe
van den beroemden cannegieter gebragt
werd. Volgens dat bericht is de Steen om
trent tien duimen hoog zeven duimen breed
en vier duimen dik; hij iseenigzinsaschverwig
gelijk de meeste gedenkftukken der Oudheid
zijn, die in ons Vaderland gevonden werden,
naar de opmerking van gronovius, can
negieter, van loon en anderen die
dezelve hebben opgehelderd. Op den Steen Haat
een Latijnsch Opfchriftmet letters van om
trent éën duim groetdoor fömsnige Oudheid-
kun-