de d e a burorina. 2ö6» fömmige Godheden van daar overgebragt j en hier ingevoerd te hebben. Dus kan het gele gen geweest zijn niet de Dea Nehalenniaj gelijk de Heer Baron van lijnden tot blitterswijk in zijne Verhandeling over de Godin Nehalennia, in 't jaar 1796* gedruktzeer waarfchijnlijk gemaakt heefb Verg. van wijn in 't I. Deel der Nalezingen voor de Vaderl. Historie bladz. 12. en 13. Onder het lejen van die uitmuntende Verhan deling dacht ik aan den Hercules Ma- gufanus, wiens gedachtenis ook bewaard, is op een' ouden Steen die tot lieden te PFesikappelk bewaard wordt. Men weet de verfchillende gevoelens der geleerden over den oorfprong van dien bijnaam. Behalven dar Schrijvers aangehaald in 't II. Deel der Ver handeling van het Zeeuwsch Genootfchap bladz. 4143., kan men inzien caNnegie ter in zijn werk Postumus Batavia Adfertor pag. 137141*, 152162. Ik dacht toen, of iiiet misfchien de oorfprong van den naam M a- gufanus ook in Brittannie zou kunnen ge zocht worden. In het Itinerarium van as- toninus pag. 484.485., leest men van ee- ne verblijfplaats der Romeinen Magis ge noemd gelijk men aldaar dient te lezen en niet Magnis. Zie de aanteekeningeri Van t. deel. Hi St'-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 551