LOFREDE. 7
nit hoofde hier vaneene en dezelfde daadbij
onderfcheidene perfonenniet alleen uit geheel ver-
fchillende grondbeginzelen voortvloeit; maar bij
den eenen waarlijk als eene deugd moet befchouwd
wordendaar dezelve bij eenen ander fiechts een
natuurlijk gevolg van zijne geaardheid is.
Laten wij dit met weinigen door een en ander
voorbeeld ophelderen. Dat iemand van een bloed
rijk geftel, (een fanguineusomtrent eenen Ellendi-
gen misdadigheid oefene, is, wegens zijn teeder en
aandoenlijk gefteleene behoefte in hem hij zou
de zijn gevoelig hart geweld moeten aandoenin
dien hij de rampen van zijnen ongelukkig mede-
menschzoo lang hij er getuige van isniet op
allerei wijze zocht te verzachten: door naar, ja
niet zelden boven zijn vermogen te geventerwijl
ttit dat zelfde grondbeginzel eene geneigtheid ont-
ftaat, om. zijne dierlijke lusten, driften en begeer
lijkheden op te volgen, die hem tot weelde, wel
lust, verkwïstinge en eene wispeltuurige verander
lijkheid doen overhellen. Leeft hij dan matig, in
getogen; is hij ftandvastig in zijne befluiteft
vriendfchapen ondernemingen; naarftig, en,
zoo zijne omftandigheden het vorderen, fpaarzaam:
welk eene zegepraal van de ziel over het lichaam
welk eene deugd in dezen man dat in tegendeel
een melancolicus diewegens zijn droogonge
voelig en zwaarmoedig beftaanniet ligt door de
rampen van eenen ander getroffen wordtzijnen ar
men natuurgenoot in zijne behoeften rijkelijk te hul-
pe komtwelk eene verlochening vanen overwin-
A 3 ning