DER MIDDELBORGSeHE HAVEN, $j 4°. Datwanneer den fir oom geenen ft er ken en vrijen doorloop kan bezorgd worden men denzelven allen toegang moet weigeren. De nadeelenwelke wij hebben aangetoond eigen te zijn aan een zwakken Vloed- en nog zwakkeren Ebftrooin ontflaan mij van de noodzakelijkheid om dezen regel te bewijzen, s XXVI Men gevoelt reeds het gewigt vati dezen regel uit het geen in de vorige afdeeling we-> gens den Vloed van de Zuidwatering en het; Sloe is gezegd IIIIIXIII Daar eil bovenindien 'er al middelen te vinden waren om den Vloed der Zuidwatering door het Kanaal te leiden, hoe zal men dan die van Vere beletten 'er tegen in te ftroomen, V111IX, XIV.} zonder tevens de Eb te keeren, buiten welke de Vloedftroom altoos in diergelijke Kanalen nadeelig is Immers kan men zich niet vleijen, indien al de Vloed van het Veerfche Gat te wederhouden warede Eb van het Schengen met eenige vrucht dooi' het Kanaal te leidenIXXVII, XVIII, XIX.)zoo men den Vloedftroom van de noordzijde 'er in wil voeren hoe zal men denzelven dan de behoorlijke kracht geven zonder dien van de Zuïdvliet af te keeren II. DEEL. C XVI,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 125