DER MIDD ELB O R G S C H E HAVEN. 41 den. De Zuidelijke dijk is aan het eind af gebroken en voor den Noordelijken ligt een klein kribwerkje 'twelk zich omtrend 25 roeden voorbij de vaste wal uitftrekt. Hier zoude het dan noodig zijn dat de dijk van h tot i wierd verlegd en vervolgens een hoofd van i tot k wierd uitgezet evenwijdig met den dijk m. Eindelijk zou men het hoofd l behoorlijk moeten optrekken en binnen den dijkter plaatze n eene diergelijke Schut- en Spuifluis als in de Zuider - mond moeten aanleggen. XXXIII. De S/luizen gelegd zijnde zoude men kun nen aanvangen met de verdieping van de ha ven en het kanaal. Daar deze Sluizen zoo lang zulks noodig zoude zijn het Kanaal zouden kunnen droog houden zou de ont graving tot de behoorlijke diepte zeer ge makkelijk te doen zijn zonder dat men toevlugi tot die kostbare wijze van wer ken de baggering namelijk zoude behoe ven te nemen zelfs zou men wat de haven betreft mogelijk met vrucht het werktuig door de Lands Marine in Vlisfin- gen en elders gebruiktkunnen bezigen bij aldien de twee Sluizen der Stad eene ge- C 5 noeg-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 133