IOU J. H. torZE EN II. w. TIJBEMAtï» wij van apollonius vermeld vinden. De toon zelfs waarop hij naar philostra- ïbs berigt gewoon was te fpreken de nragtfpreuken van welke hij zich fteeds be diende en zijn eigen gezegde dat hij nu zijne Jaren bereikt hebbende niet nodig had iets meer te onderzoeken zijn zoo vele bellisfende bewijzen voor zijne hooge inbeel ding van zich zeiven. 7en derden Apolzoniüs was een be drieger die van de lïgtgelovigheid der men- fchen en van hunne zucht naar wonderen zich meesterlijk wist te bedienen om zijne oogmerken te bereiken. Indien wij alleen lijk nagaan boe hij damis wist te overre den dat hij werkelijk de wijzen in de lucht zag wandelen twee ellen boven de aarde; dat twee fteenen Vaten dienden om den re gen en den wind te veroorzaken, al na dat de Wijzen zulks goedvinden; dat zekere jar- chas, het hoofd der Indifche Wijsgeren, aan wien hij een brief hadtterftond aan hem had gezegd, zelfs voor dat hij nog den brief had geziendat 'er ééne letter in ontbrak(y~) Indien wij dit alles, dat met vele andere bij zon- Philostr, L. I. c. 17 etc, Pb tl ostr. Lib. III. c. 16.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 200