O VER A »0l LONI U S VAN TJJANA. 121
hij zulks, met zoo veele woordenxWan
neer hij vervolgens de gefchiedenis van zijnen
heiduit dam is narigten levert, verklaart hij
een gedeelte van het begin dier narigten over
te Haan (ij) en elders getuigt hijdat het
geen bamis geboekt heeft van apollo-
nius verklaring rakende zijne ingenomen
heid met de Pijthagorifche Wijsbegeerte, ge
heel overeenftemt met de brieven door de
zen gefchreven (2). Op andere plaatfen,
(alle kunnen wij niet opnoemen) gaat phi-
lostratus even zoo te werk, bijvoorbeeld,
de redevoering van apollonius aan de
Egijptenaarsuit welke een fragment door
hem is aangehaald, Lib. 3. c. 15 (a), getuigt
hij uit dam is ontleend te hebben, Lib. 6,
c. ia. In het 41 hoofddeel des derden boeks
onderfcheidt PHiLosTRATusde verfcbillende
bronnen, uit welke hij zijne berigten van de
H 5 wer-
x T xutx kk) -ttcX/.x rmxërx Mxi-i/tai ra Ar/Al
CVy/sypoiTTTOil. Zoo vermeldt hij 'c ook L. Vin. c. a8. dat
zijne exêrpten uit D amis daar ophielden.
(ij') Lib 1. c. 20.
(z) lib I. c. 32.
(a) P bilt stratus geeft aid. L. 3. c. 15 van dat raadzelacbtige
gezegde uit Bamiseene verklaring van Dam is zelf, welke geheel
beuzelachtig en ongerijmd isderhalve heeft Damis die dingen wel
aan Ape II. hooren zeggenmaar heeft eene dwaze wonderverkla?
ring zelf 'er bij verdicht, zie 01 ear105. nor, a. Zoo was het
karakser van, Damiszie aamperking (w).