124 J- H. LOTZE EN H. W. IIJDEMJN,
hij uit dezen gefchiedfchrijver heeft ontleend,
en wat hij zelve daarbij heeft gedaanmoeije»
iijker wordt. Tot die geleerde uitweidingen
behooren inzonderheid d® Aardrijks en Na»
tuurkundige aanmerkingen, die men fchier ge»
durig ontmoet (d), gelijk ook eene enkelde
gefchiedkundige Hier toe moeten ver
der gebragt wordende apologien voor apoi-
1.0NIUS, om hem en zijn karakter te verdedi
gen, tegen anderen, die min gunftig over hem
oordeelen Cf)- Het is van des te grooter aan-
gelgenheid, op dit ftuk te hechten, als dit
ons ontdekt den trap der kundigheden van
philostratos, die niet zelden grovemis-
flagen heeft begaan, ongelukkig genoeg door
OLEARius foms verdedigd(g).
Eindelijk en ten vierden, philostra
tos verhaalt vele dingen, bij welke damis
niet tegenwoordig is geweestof heeft kun
nen tegenwoordig zijn. Opmerkelijk is dat hij
melding makende van de wonderen der Indi-
fc'ie
Men vergelijke Lib. I. c, 20., 22., 25. Lib. II. c. 14,
lib. III. c. 1. c. 68. Lib. V. c. 1. et feqq, Lib. 6. c. 1.
Lib. II. e. 21.
Lib. V- c. 12. vergeleken Lib. VIL c. 39, disputeert Phi-
U%t rat us tegen hen, die Ap oil oat us hielden voor een Too-
venaar, en Lib. VII.c. 35. verdedigt hij zijnen held, van wien men
een brief had verfpreidwa,arin hij D 0 m i t i a a si om het em-
flag uit zijue gevankenis verzocht.
(g) Zie een voorbeeld Lib, IV. c. 35. pag. 176. not. 4,