V O O R. B E R I G T. xi landfche Oudheidkunde eu oude Gefchiedenis fielt, den geleerden Schrijver dank verpligt is, bevat in de daad van bl. 91 af, genoegzaam dat geheele boekdeel door, eehe menigte van groote en kleine bijzonderhe den nopens het leven en giheele bedrijf van diets Vor- fiettjken ridder. ïk zei de daar in het voorbijgaan, dat ook bl. 60 dezer Verhand, reeds afgedrukt vtasvoor dat het gemelde werk des H" d. L. V. W. in 't licht verfcheen. Anders haa dcszelven naam moeten geplaatst worden lij de reeks van Schrijvers, aldaar opgegeven. Het doet mij leed, doch kan geenszins bevreemdendien kundigen Schrijver mede te zien deelen in het oude en algemecne vooroordeel, door mij vermeld 0.7, en in het breede weSrlegd, 2836. Het toont jlechts op nieuw, hoe noodig het was, dat dat oud gevoelen eens grondig onderzocht werd. De Heer d. L. v. IV. bl. 274 zijner Gefchiedenis enz. beroept zich jlechts op de Bijvoegf. en Aanm. op Wagenaar, welke door mij reeds cp de gemelde lijst bl. 60 waren aangeteckenden voegt er niets ter nadere paving bijhet gene mij noodzaken zoude, hierbij nog langer fiil te fiaan. Ik neem dus affcheid van den Lezermet den v/enseh dat_ deszelfs oordeel over mijne pogingdat des Zeeuw» fchen Genootfchaps moge bekrachtigen Leiden d. 1 van Wintermaand 1814. II. IV. T

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 319