114 OVER DE HOEKSGHÈ
Immers, behalve dat men, in 't begin der^
bloedige verdeeldheid, als Margaretds grooc-
ften fteun, en federt onder Albrechtnader
hand onder Jakobade Breder odes aan het
hoofd der Hoekfchen ziet; gedenke men aan
de vrees en het vermoeden, zelfs ontjer de re
gering van Filips en Karei van Bourgondien
tegen dit gedacht gerezen 'dlen aan het
laatfte en grootfte krijgsbedrijf der Hoekfchen,
onder beftier van Jonker Frans van Brede-
rode, die zich als Stadhouder van een jong
kind poogde te vestigen dmGedurig zien
wij de mislukte aanzoeken of pogingen der Bre-
derodesom 't Hollandsche wapen, het welk
zij, maar tot hun fpijt, gefchonden, voerden,
weer
in den aêlouden naijver en openlijke veete van zijn
gellacht tegen dat van Brederode. Deze aêloude en
blijvende veete der Brederodes en Arkelswelke met
de Esmonds naamv verwant warenblijkt ookb. v.
uit Append. Bektep. 129 fin. Chron. auct. jp. Bekte
bij Mat til. Anal. T III. p. 342, 357, 365. J o.
a L e ij d. d. rek. Oomin. de Breder, c. 374.3. in
Mat tb. Anal. T. I.
(dO z. Wagen. Had. Hifi. IV. D, bl. 52, volgg.
bl. 129volgg.
(dm) z. Wagen. aid. bl. 264. Brecro was ook
bet krijgsgefchrei en de leus der Hoekfche benden
in hunne krijgsdaden in het laatst der vijftiende eeuw.
Wagen. aid. bl, 194, 253,