-_( g I )- het water moet dus tusfchen de hoofden op hei ftrand, door eene zachte zijdelingfche afvloei- jing van den droom te gelijk of ook in even redigheid met dezetrapsgewijs over de hoof den heen, (en daartoe kunnen wederom geene andere dan zacht afdalende conneronde werken dienenzich verheffen hier toe is het al- wederom in de tweede plaats noodig das de hoofden eenerlei ft rekking hebben, wijl anders het eene hoofd hét andere tegenwerkt en daar toe moet de voordeciigfte hoek in de natuur worden uitgekozen, want er kan zoo danige maar één zijn en in de derde plaats dat de hoofdenuit de kustlijn allen even lang zijn en eindelijk teu vierden dat dezelve uit de laagwaterlijn met dezelfde hoogte in de zelfde helling naar boven opgaan zoo dac de hoofden ook op ieder puntevenwijdig- aan de kust met den vloed te gelijk onder vloeiden of met de eb te gelijk droog vallen, zoo dat er fteeds op dezelfde algemeene, over- langfche dooifnede van het ftranddezelfde werking op den ftroom enz plaats hebbe. Betrekkelijk het eerste, de afstanden waar op de paalhoofden vsn eikanderen moeten ftaan deze zijn afhankelijk a Van de lengten der hoofden zelve, en iii. deel. z. gen. ïj b, Vaa

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1819 | | pagina 47