~C 85 van de nadeelige geyolgen zich, voora! 11a har de zeewinden en ftorrnweêr, openharen, wan neer het water een meerderen aandrang tot het afllijcen der ftranden enz. heeft gehad; daaraan is het almede gedeeltelijk toe te fchrijvcn, dat het ftrand hier zoo veel lager lig dan andere ftrandgedeelten en dat men er den duinvoet zoo veel meer achterwaards gelegen vindt. Alle welke nadeelen voorgekomen worden door eene uit de kust regtiioekige rigting der hoofden. De hoofden moeten In de derde plaacs uit de kustlijn allen even lang zijn dan zullen dezelve ook gelijkelijk met eikanderen deitroo- men uit den wal houden en nergens door een vooruitftekend gedeelte eens hoofds noo- deloos opkroppen, of waar de hoofden we derom korter dan andere zijn aanleiding tot nieuwe verfnelling aan den over het ftrand vlietenden ftroom gevenwaar door anders ai- wederom meer afflijting en onregelmatighe den, in derzelver werkingen zouden ontdaan, geheel ftrijdig met de algemecne regels van een behoorlijk geregeld fyscema van ftrand- ea duin- defenfie. F S Pe

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1819 | | pagina 51