-c s6 )- De lengte der hoofden zelf -is wederom af hankelijk a. Van de grenzen der flroome» wijl men deze in die wegen welke dezelve zich een maal hebben gebaand en die voorondertteld moeten worden te zijn, gelijk de ftroom die gaarne;aanneemt, zoo die niet om andere rede nen volftrekt, en nooit dan zeer regelmatig, moeten worden aangetast, nimmer noo- deloos moet hinderen wijl daardoor we derom onregelmatigheden in de ondergronden worden geboren, die aanleiding geven tot cene onregelmatige kust, en fomtijds lot fchadelijke aanvallen desftrooms, op nabij gelegene oevers en werken deze grenzen zijn hier de alge- meene lijnen van het laagfte laag water. b Van de natuurlijke helling die de hoof den met een natuurlijk afdalend llrand gemeen moeten hebben; ook daar naar ingerigt, dat de ioofden aan derzelver landeinden de hoogte der ftorm- Ak de ondergronden door de ftroom en worden afgefleten era ttitgefcbmsrden dc diepte alzoo toeneemt of de kust meer ep meer ïiadcrt, en daar door ook het bovenftrand aan afneming onderhevig wordt, of zich op dezelfde hoogte ftaande houdende, eindelijk zou de inftonen dan beftaat de noodzakelijkheid van deze ondergrondss ?s deferdeerenen dan is het geval daar, dat deze hoofden in den geest van dit fvstema door zinkftukkea tot in de diepte moeten werj <Ècn jioorgetrokken of verlengd.-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1819 | | pagina 52