14 3— ©ud Raad van het voormalig Mof van Hot- land, Zeeland en Westfriesland, en wij ba lloten het puin uit het graf ce doen wegrui men, door de gaten der zerk, en voorts het onderzoek verder voort te zetten. Dit gebeurde op den twaalfden Mei 1817, wanneer zich de Heer p. j. rethaan macaré ook bij ons vervoegde en wij zagen na wegruiming van het fteenpuin, een volkomen menfchelijk geraamte onder de zerk liggen regtuit geftrekt en met de voeten naar hen Oosten gerigt zijnde van den fchedel be halve het reeds daarvan gevonden deelnader hand niets meer dan het onder - kakebeen en nog een ander ftukje ontdekt. Geenerlei opfchrift vertoonde zich, ook niet op den rand der zerk die door hatner- flagen fchijnt te zijn afgefplinterdmaar wel eenig verguldfel aan het harnas en aan de to- renfpits ter regterzijde. De rustplaats van het geraamte was eene holligheid inden kapitalen muur, of uitgehakt of gemetfeld, lang, zeven en een'halve voe- ten van binnenbreedtwee voeten en diep twee voeten en twee duimenzijnde de vloer gemetfeld. Wij vonden er in, verfcheidene tokken van ijzeren banden verwonende de fplin-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1820 | | pagina 22