c IIO hare beenen ran den grond optilde nooit zonder veel moeite, in het bed geholpen vvierd. Ik befchouwde, gedurende dit verhaal, met onbefchrijflijke deelneming het ongelukkig lig- chaam dezer Vrouw't welk eene grove vleelch- klomp geleek, uit welke van boven een men- fchelijk hoofd, van terzijde en van onderen uitgeteerde ledematen te voorlchijn kwamen en mijne aandoening zou bij dit gezicht wezenlijk nog grooter zijn geweest, indien ik de Lijderes in eene treurige of klagende femming gevonden had dan hare opgebeurd- heid, geduld en Christelijke gelatenheidma tigden dezelve. Het was mij intusfchen onmo gelijk vooraldaar ik alléén zijnde daar toe den noodigen bijftand miste, eenigedemin- fe pogingen te doenom haar ligchaam der wijze na mij toe te wenden, dat ik een nader onderzoek op den uitwendigen buik kon te werk ftellen. Derhalve in de onmogelijkheid zijnde om door tact ofpercusfie mij vandeaan- wezenheid van Water te verzekeren, moest ik mij vergenoegen met haar te vragen of zij ook fchommeling van Water gevoeldehet geen door haarwel niet geheel ontkennend echter niet affirmatif [wierd beantwoord. Na haar, bij foortfering moed en lijdzaamheid [cq [hebben toea

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 140