OORBERIGT. X] In het Voorberigt des rorigen Deels, bladz. 38 is gemeld dat een antwoord was ingeko men op de volgende Vraag welke bij het Programma van 1814, met eenige verandering van redactieandermaal was opengefteld tot den 1 van Grasmaand 1816. Het ftuk bad ten zinfpreuk: Zoo het eene Waarheid is enz. LXXIH. Daar de ondervinding heeft geleerd, dat in het algemeen langs de Zeekusten, gerekend van den hoek van Hollandtot aan den Helder mitsgaders langs de Stranden van het Eiland Goe- Tê«, de afneming en verlaging van het Strand, hoofdzakelijk door lage met fteen gedekte Rijs- dammen of zoogenaamde fteenen Hoofden op de doelniatigfle en minstkostbarewijze kantegen- gegaan worden en bevonden wordtdat op an dere plaatfen langs onze Strasden of Zeekusten met hetzelfde oogmerk, hoog boven de Stranden uitftaande of uitftekende Werken gebruikt wor» den 't zij dan dat die Werken meestal beftaan uit hooge Paalwerken gelijk b. v. in Groningen en Vrieslandof uit hooge met fteen gevulde Palen- Loofden, gelijk b. v. langs de Stranden van hee Eiland Walcherenterwijl juist op de laatstge- melde plaatfen het verfchil tusfehen Eb en Vloed grooter isdan op de Stranden tusfehen den hoek van Holland en den Helderenz. Zoo wordt ge vraagdZijn er fchijnbaar gegronde zwarighe den, waarom men van de lage befteendcRijsdam- 33 3 men

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 25