52 VOORSERJCT. men, vooral langs onze Stranden en Zeekusten, inzonderheid daarwaar het' grootfte vcrfchil van Eb en Vloed gevonden wordtdat voldoende effect ter beveiliging der Zeeftranden en Duinen niet zoude mogen verwachten, als dezelve op eenige plaatfen reeds met er daad gepresteerd heb ben? zoo ja, welke zijn die zwarigheden? en zou den dezelve door de conftructie der metSteen ge dekte Rijsdammenof zoogenaamde fteenen Hoof den daar naar in te rigten of te wijzigenzoo niet geheel ten minden grootendeels kunnen weggenomen wordenom alzoo de voordceüge uitwerkzelen der befteende Rijsdammenzoo veel mogelijk, op de meeste onzer Kusten te kunnen overbrengen, en hoedanig zou, in dat geval, de condructie behooren te zijn In de algemeene Vergadering ran 1818 werd het ingekomen antwoord der bekrooning waar dig gekeurd. Bij de opening van het biljet, bleek Schrijver te zijn abraham caiand, (toen) Opziener bij den Waterftaat, en ge- emploijeerde aan het werk der Nieuwe Haven v te MiddelburgDit Huk is het vierde in dit Deei. Bij het Programma van 1809 was de vol gende Vraag verlengd tot dea 1, van Gras» jjlsian4 18 io? miy.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 26