21 van derzelver paalwerken op het noorderftrand wel kunnen befparen men kan dus mijnes eracluens merregt zeggen dat in de paal hoofden zelve de grootfte gevolgen van der zelver verlaging gelegen liggen. Zoo men nu dit alles nagaat en in de ge volgen duidelijk zietdatna de geregelde afzaging of verlaging der paalhoofden, de on- derftranden eer aanwinnen dan afnemen de natte en drooge flranden over het algemeen niet verlagenmaar vooral zich meer gelijk matig of evenredig onder den horizon aan de eene of andere zijde der hoofden fchikfen, waar door het ftrand meer regelmatigheid en dus meer reddende en betere gefchiktheid tot aanwinst verkrijgt zoo men ziec dat de duins - teeën over het algemeen zoo weinig afnemen en de inwendige bogten vooruit fchijnen te willen treden, de duinen begroeijen en niet meer zoo binnenwaards ve*duiven, waar door vruchtbare landen wierden be dorven en ingenomenen de paalhoofden zelve meer en meer verlengd en alzoo in kost baarheid toenamen zoo men weet dat het gemeene land zulke aanmerkelijke uitgaven in deszelfs finantien daar bij befpaart en men eindelijk met dit alles wel vergelijkt, de met B 3 eea

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 317