-C 38 )- over de hoofden kan heenvlieten e» aan de andere zijde die werking op de ondergronden nice meer kan uitoefenen als re voren Cf) 3. De golvendie bevorens tegen de hooge en fteile zijwanden en koppen der hooge paal hoofden zulke fchielijke opkeeringen onder vonden en daar door vooral bij tijden van ftorm en hooge vloeden zulke verfchrikke- lijke botzingen, woelingen en rameijingen op de gronden uitoefenden, zoo dat niet zelden de palen der hoofden tot op de punten toe wier den ontbloot en ondermijnd ondanks de dcfenfie - werken en behoedmiddelen daar tegen van binnen, in en ter wederzijden van de hoof den, uit rijs- en fteer.bermen enz. aangelegd, die daardoor altijd met de nevensliggende ilran- den verbazend ledenen niet zelden met fteen cn al ten uiterfien wierden befchadigd; die na- ledige werkingen der golven zijn nu immers', door (t) 7)e uitwerkzelen dezer nearer 2i;n duidelijk op alle de flranden, waar hooier paalhoofden gebouwd ftaan, aan de infeha- rirgen der laagwater-lijn, als het fegment eens cirkels, te zien cok laten die «iet zelden de doidelijkfte fporen op het natte fhand na; forn eeren er geulen of lage vleijenen overal eene otv» gefchikte kust. Hoe vele voorbeelden daar van hebben de paalhoofden 0$ liet noorderflrand van Walcheren na de ftormen niet opgele* verd als Prinfenbeofd Borsfelens Bijlevelds de Bruint ytibelniiisfioefdt»ew.?

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 334