E 3 op
~c 69 )-
achter zich hebben naar mijne gedachten
eene dergelijke bewerking alleen in zoo verre,
moeten worden gedaan als genoegzaam is
om den berm van de oost- of ebzijde min of
meer regt of daar aan evenwijdig doortrek
kende, zoo d;ep in het ligchaain van den duin
in te laten als tot waar men denkt dat de
golven nimmer zullen kunnen doordringen
zie bij voorbeeld de gehuppelde lijnenop de
platte grondteekening van het noorderdrand
van Wr,:lcheren fub litt. F. wederzijds de
Vriendshoofdwaar n 0 den berm aan de eb-
of infeharende zijde des duins verbeeldten
l m d'.e aan de west- of vloedzijde welke
laatste alzoo ver genoeg binnen in het ligchaam
van den duin ligtom nimmerweêrbui
ten afnemingen die na de afzaging geen voor
beeld hebben noch door de golven, over de
hoofden van de zijde m, noch door die van den
kant l te worden aangerand.Trouwens de
zanden voor dezen berm en deszelfs verleng
de gelegen zullen door de lchuinfche lig
ging der hoofden genoegzaam bewaard wor
den en wierden die al eens tot nabij of zelfs
tot tegen den berm lm ontroofd, de fchuinfche
ftanJ die deze hoofden hebben, om in defcher-
pe hoeken de ltuifzanden aan de vloedzijde