C 79 de ftroomenwelke ongeveer parallel wet de kust loopen clan eens een fcherpen onmid- delijk daarna een (lompen en dan wederom een meer regten hoek maken de eene veel langer dan de andere in zee zich uicilrekt fommige nabij en andere wederom op eenen verren afïiand van eikanderen geplaatst zijn het eene met betrekking tot een horizontale lijn, lager dan het andere zomtijds ook al van boven aan het duin lager dan het vol gende gedeelte zeewaards. Nu is de vraag of het wel anders kan, dat zij geene betere refnltaten tot aanwinst van llrand en duin uitbrengen, dan zij tot heden hebben gedaan vooral als men daarbij des- zelfs hooge en fteilftaande wanden in aan merking neemt of het wel anders kan of de (Iroomen en golven zoo ongelijkmatig op gekeerd, en zoo onregelmatig in hunnen loop en wrijving gefluit moesten wel, hier onge lijke opkropping en vertraging, daar wederom verfneliingcn draaijingen, of nêeren en fchu- rin- (5) De paalhoofden op het noorderftrand van Schouwenheb ben niet die onregelmatigheid als'die vanff'a/cbercnhet is waar, zij hebben verfchillende lengten, en zijn op onderlchcidene afstanden van eikanderen geplaatst doch meest met ééne rigtmg uit het duin zeewaardsook hadden ze voor de afzaging geene meerdere hoogte boven 't ftrand dan van 6 tot 8 voeten i die van W-lcl*rs& waren van 10, 22, en meerdere voeten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 375