-c 86 )- De lengte der hoofden zelf is wederom af hankelijk a. Van de grenzen der ftroomen wijl men deze in die wegen welke dezelve zich een maal hebben gebaand en die voorondeflteld moeten worden te zijn, gelijk de droom die gaarne aanneemt, zoo die niet om andere rede nen voldrekt, en nooit dan zeer regelmatig, moeten worden aangetast, nimmer noo- deloos moet hinderen wijl daardoor we derom onregelmatigheden in de ondergronden worden geboren, die aanleiding geven tot eene onregelmatige kust, en fonuijds tot fchadelijke aanvallen desftrooms, op nabij gelegene oevers en werken deze grenzen zijn hier de alge- meene lijnen van het laagde laag water. b. Van de natuurlijke helling die d» hoof den met een natuurlijk afdalend ftrand gemeen moeten hebben; ook daar naar ingcrigt, dat de hoofden aan derzelver landeinden de hoogte der, ftorm- Als de ondergronden door de ftroomen vrorden afgefleten en ^fcgcfchuurden de diepte alzoo toeneemt of de kust meer en meer naderten daar door ook het bovenftrand aan afneming onderhevig wordt, qf zich op dezelfde hoogte ftaaode houdende, eindelijk zou de Inftorten dan beftaat de noodzakelijk!^ cf.van -deze ondergronden te defendeerenen dan is het geval daar, dat deze hoofden in den £ecsc van dit fystema door ziukftukken tot in de diepte moeten^ wor« «tën doorgetrokken of verlengd v

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 390