C 25
ligheid des muurs van twee voeten diep, ge
lijks den beganen grondin het Koor der Kerk
en in de nabijheid van het groot altaar zoude
hebben moeten veroorzaken en men zal zich,
gelijk ik mij voorftelmoeten overtuigd hou
den, dat nimmer die plaats ter begrafenis van
het lijk van floris, of eenig ander pas ge-
ftorven menfchelijk ligchaam, kan zijn veror»
dend, en dat het eene vreemde afwijking zou
de zijn geweest van de alom aangenomene en
zeer natuurlijke gewoonte, om de lijken der
afgeflorvenen onder den grond te bewaren en
ter verrotting over te geven.
Behoudens beter oordeel, het geen ik altoos
bereid ben te eerbiedigen, meene ik het dus
voor hoogstwaarfchijnlijk te mogen houden
dat het door mij ontdekt geraamte is dat
van den Graaf en Roomsch- Koning willem
den II, en dat de grafzerk, daar boven ge
legd, dezelfde is, die door den Abt van Mid
delburg floris van Schoonhovenop last
der Land-Voogdes, ter eere des Konings, in
het jaar 1546 vervaardigd is, en daar geplaatst.
Dit is in allen gevalle buiten tegenfpraak
de Hoffelijke overblijfsels van Koning willem
en van zijnen Broeder floris, zijn in de ja
ren 1258 en 1282 naar de Abdij - Kerk van
Mid-